Soms ben ik toevallig ook in het winkelparadijs van Veenendaal en zie ik hem daar zitten, samen met zijn broer. Vaste prik. Regelmatig vraag ik mij af of hij mij nog zal herkennen. Ik besef dat hij niet weet hoe ik heet of dat ik dagelijks bij hem over de vloer kwam in het korte verleden. Maar mijn stem en mijn lach, zou hij misschien nog kennen. Dat is namelijk een herkenningspunt voor iemand met alzheimer.
Sommige clienten vergeet je nooit, zoals ik deze client nooit zal vergeten. Meerdere keren kwamen we bij hem over de vloer om hem te helpen met douchen, aankleden, zijn steunkousen en medicatie. Een lieve, spraakzame en knuffelige man met een dosis humor. Wanneer we hem hielpen met zijn t-shirt aantrekken, gooide hij zijn armen tot bijna boven zijn hoofd en riep dan: ‘de duikplank’! Vervolgens lachten we beiden. Ieder zorgmoment ging volgens hetzelfde stramien om zo continuïteit te bieden, iets wat van enorm belang is voor iemand met deze nare aandoening. Langzaam breidde de zorgmomenten uit. Het vergeten werd meer, waardoor er gevaarlijke situaties ontstonden. Mijn team anticipeerde hier samen met zijn mantelzorger op. Medicatie ging in een kluisje, zodat hij niet meer per ongeluk teveel in zou nemen. Een rem op inname van eten en drinken voelde hij niet meer, waardoor zijn brood en sap per dag werd afgemeten om ervoor te zorgen dat zij bloedsuiker niet torenhoog werd. Heel af en toe kwam het besef dat het niet goed met hem ging. Dan sprak hij dat hij bang was om naar een verpleeghuis te moeten en hoe zeker hij wist dat hij daar ongelukkig zou worden. Maar over het algemeen had hij niet in de gaten dat zijn geheugen hem steeds meer in de steek liet. Ik vond het belangrijk om hem te stimuleren zoveel mogelijk zelf te doen. Zo vroeg hij altijd na de ochtendzorg of ik koffie voor hem wilde zetten. Mijn antwoord luidde telkens hetzelfde: ‘ik weet niet hoe een koffiezetapparaat werkt, kunt u het mij leren?’. Zo kwam het dat wij regelmatig in zijn keuken stonden, terwijl hij mij vertelde hoeveel water ik moest gebruiken en hoeveel koffie. Samen wachtten we tot de koffie doorgelopen was, kletsend over vroegere tijden. ‘Melk of suiker meneer?’ Vroeg ik dan.
Ik vermoed dat hij mij zo’n zes maanden geleerd heeft om koffie te zetten. In al die tijd kwam er slechts eenmaal een diepe zucht, waarop hij zei: ‘Weet je nou nog niet hoe dat koffiezetapparaat werkt?’!. Ik weet nog dat ik hem met open mond aangestaard heb en geloof mij, dat gebeurd niet snel.
Toen kwam de periode dat ik een WLZ (Wet Langdurige Zorg) aan moest vragen die nodig is om opgenomen te worden in een verpleeghuis. De situatie thuis werd steeds gevaarlijker. Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) kwam langs om te beoordelen of de WLZ toegekend mocht worden. Ik zat naast hem tijdens het beruchte gesprek. Toen de vraag kwam of meneer besefte dat hij opgenomen zou worden op een gesloten afdeling, keek hij mij vragend aan. Ik kneep hem in zijn knie en glimlachte naar hem toen ik zei: ‘Vanaf dan moet er altijd iemand met u mee naar buiten, wel zo gezellig toch?’. Enkele weken later was het zover en is hij verhuisd naar een kleinschalige woning voor mensen met een vorm van dementie. Van mijn collega’s die daar werken hoor ik dat hij enorm opgebloeid is, veel lacht en kletst met medebewoners. Toen ik dit hoorde, kon ik hem met een gerust hart loslaten.
Af en toe zie ik hem nog eens, samen met zijn broer, genietend van een heerlijke lunch bij zijn restaurant. Hopelijk ziet hij mij een keer, zodat ik flink naar hem kan lachen. En hopelijk zie ik dan een glinstering van herkenning in zijn ogen. Maar waar ik nog het meeste op hoop, is dat hij gelukkig is en blijft in het verpleeghuis.