Het risico op COVID-19-sterfte was met name groter onder mensen met een Marokkaanse, Turkse en Surinaamse achtergrond

In Nederland begon de coronapandemie begin maart 2020 in Zuidoost-Nederland en verspreidde zich vanaf daar geleidelijk over de rest van het land. Tijdens de tweede golf kwam COVID-19-sterfte vaker voor in de grote steden, waar de inkomens doorgaans lager zijn en meer mensen met een migratieachtergrond wonen. De totale sterfte aan COVID-19 tijdens het eerste jaar van de coronapandemie bedroeg 28 duizend.

Mensen met een lager inkomen overlijden om allerlei redenen gemiddeld eerder dan personen met een hoger inkomen. Dat geldt ook voor overlijden aan COVID-19. In de eerste golf van de coronapandemie waren deze verschillen naar inkomen vergelijkbaar met die van de sterfte aan andere doodsoorzaken. Tijdens de tweede golf van de coronapandemie zijn de bekende verschillen in sterftekansen voor COVID-19 tussen de inkomensgroepen echter verder toegenomen.

De relatieve risico’s op COVID-19-sterfte onder mensen met een migratieachtergrond waren over het algemeen iets hoger dan voor mensen met een Nederlandse achtergrond. Dit geldt ook na controle voor verschillen in sociaal-demografische kenmerken zoals welvaartsniveau. Het risico op COVID-19-sterfte was met name groter onder mensen met een Marokkaanse, Turkse en Surinaamse achtergrond.

Lees meer over
sterfte
oversterfte
doodsoorzaken
coronavirus