Bij 58 procent van de 147 duizend sterfgevallen in 2015 nam een arts een beslissing die mogelijk van invloed was op het tijdstip van overlijden.

Meestal ging het om pijn- en symptoombestrijding. De groep bij wie euthanasie werd toegepast (4,5 procent) bestond uit relatief jonge patiënten. Twee derde van hen leed aan kanker. Dat blijkt uit vijfjaarlijks onderzoek van het CBS en de medische centra van de Vrije Universiteit en Erasmus Universiteit in opdracht van ZonMw, de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie.

Het Sterfgevallenonderzoek is uitgevoerd op basis van een steekproef onder overledenen in de periode augustus–november 2015. De betrokken behandelaars hebben een vragenlijst ingevuld over medische beslissingen rond het levenseinde. Het kan dan gaan om pijn- of symptoombestrijding, het niet instellen of staken van de behandeling, of het toedienen van middelen met het uitdrukkelijke doel het overlijden te bespoedigen. Bij 9 op de 10 beslissingen waarbij een middel werd toegediend, was sprake van euthanasie. Wanneer de arts had aangegeven meerdere beslissingen te hebben genomen, is het sterfgeval ingedeeld naar de meest ingrijpende beslissing.

6 op de 10 beslissingen voor pijn- en symptoombestrijding
Daar waar artsen een beslissing namen rond het levenseinde kozen zij in ruim 6 op de 10 gevallen voor pijn- en symptoombestrijding. Van 71 procent van de patiënten werd het leven volgens de arts daardoor niet bekort, bij 3 procent van de overledenen bekortte de arts het leven met een week of meer.

Behandeling vooral gestaakt of niet ingesteld bij 80-plussers
Wanneer artsen besloten tot het niet instellen of staken van de behandeling was dat in 58 procent van de gevallen bij patiënten van 80 jaar of ouder. De behandelende artsen schatten in dat het leven van ruim de helft van de patiënten werd bekort, maar meestal ging het om een bekorting van minder dan een week. In relatief weinig gevallen leed de patiënt aan kanker, maar relatief vaak aan een ziekte van het zenuwstelsel.

Bron: CBS