Q-koorts is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii
Mensen met het Q-koortsvermoeidheidssyndroom hebben te maken met afwijkingen in hun afweersysteem ten opzichte van gezonde mensen. Ruud Raijmakers deed onderzoek naar verschillende elementen van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom, waaronder ook de rol van het centrale zenuwstelsel en cognitieve gedragstherapie als behandeling. Hij promoveerde op woensdag 8 december.
Q-koorts is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii. De ziekte wordt overgedragen van dier op mens (zoönose), vaak door geiten of schapen. De bacterie verspreidt zich voornamelijk via de lucht. Wanneer mensen besmet raken met C. burnetii ontwikkelt zo’n 40% griepachtige klachten met soms een long- of leverontsteking. Dit noemen we een acute Q-koortsinfectie. Tijdens de Q-koortsuitbraak van 2007 tot 2011 zijn tienduizenden mensen besmet geraakt met C. burnetii en werden ruim 4000 meldingen gedaan van acute Q-koortsinfecties. Q-koorts kent twee langdurige complicaties: chronische Q-koorts, waarbij de bacterie na besmetting niet uit het lichaam van de patiënt verdwijnt, en het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS), waarbij mensen langdurige (vermoeidheids)klachten houden na een acute Q-koortsinfectie hoewel de bacterie uit het lichaam is verdwenen.
Vermoeidheid en hoge ziektelast
Ruim 20% van de mensen die een acute Q-koortsinfectie hebben doorgemaakt, ontwikkelt langdurige klachten, zoals vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn, hoofdpijn, nachtzweten en snel terugkerende bovenste luchtweginfecties. Als de vermoeidheid langer dan zes maanden blijft bestaan en er geen andere verklaring voor is, is er sprake van QVS. Waarom sommige patiënten dit krijgen en anderen niet is onbekend. Binnen het Radboudumc Q-koorts Expertisecentrum deed promovendus Ruud Raijmakers de afgelopen jaren onderzoek naar QVS. Raijmakers: “Over veel infectieziekten die chronische vermoeidheid veroorzaken weten we nog relatief weinig. Daarom raakt mijn onderzoek verschillende aspecten van QVS, het lichaam lijkt op meerdere gebieden uit balans.”
Langetermijneffecten van Cognitieve Gedragstherapie
Raijmakers onderzocht onder meer de langetermijneffecten van cognitieve gedragstherapie, een behandeling die zich richt op gedachten en gedragingen die vermoeidheidsklachten in stand houden. Van deze behandeling is bekend dat patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), een ziektebeeld met vergelijkbare klachten, er baat bij hebben. Raijmakers: “Uit ons onderzoek bleek opvallend genoeg dat de gunstige effecten van de therapie bij QVS-patiënten sneller dan verwacht wegvallen. Hoe dat komt, weten we niet precies, maar het kan lonen de therapie meer in te richten op QVS en om ‘onderhoudssessies’ te plannen.”
Afwijkingen in de eerstelijns afweercellen
Daarnaast bekeek Raijmakers de oorsprong van QVS. In het afweersysteem vond hij afwijkingen in de eerstelijns afweercellen, de monocyten. Die gedragen zich bij QVS-patiënten net een beetje anders dan bij mensen zonder QVS; een tweetal genen die verantwoordelijk zijn voor de productie van essentiële eiwitten komen bijvoorbeeld minder tot uiting. “Aangezien deze eiwitten betrokken zijn bij de bescherming van cellen, het afremmen van ontsteking, de aansturing van de stofwisseling en herstel na inspanning, is het de moeite waard om de rol van deze genen verder te onderzoeken”, betoogt Raijmakers in zijn proefschrift. “Dit verbindt mogelijke enkele theorieën over de ontstaanswijze van chronische vermoeidheid.”
Wat betreft QVS is er nog veel werk aan de winkel. Volgens Raijmakers zijn grotere en betere studies nodig voor meer kennis over de ziekte, bijvoorbeeld naar de theorie dat QVS veroorzaakt wordt door een ontsteking van het centrale zenuwstelsel (neuroinflammatie). “Ons onderzoek kon dit niet aantonen, terwijl een Japans onderzoek er eerder wel aanwijzingen voor gaf. Inmiddels zijn er betere onderzoeksmethoden, dus is een vervolgonderzoek hiernaar van grote waarde.”
Hoewel hij inmiddels begonnen is aan zijn opleiding tot huisarts, wil hij betrokken blijven bij onderzoek naar postinfectieuze vermoeidheidssyndromen zoals QVS. Raijmakers: “Ik heb veel QVS-patiënten gezien en met hen samengewerkt. We kunnen nog zoveel voor ze betekenen. Ik hoop uiteindelijk een bijdrage te kunnen leveren aan een beter begrip van dit ziektebeeld en daarmee een beter begrip voor patiënten met chronische vermoeidheid.”