Passend onderwijs voor kinderen met een beperking of chronische ziekte blijkt nog ver weg.
Samenwerkingsverbanden van scholen slagen er nog niet goed in om dit onderwijs te bieden. Te veel leerlingen blijven daardoor nog aangewezen op speciaal onderwijs. Dit blijkt uit ‘De Staat van het Onderwijs’, het jaarlijkse rapport van de Onderwijsinspectie.
Vandaag werd het rapport voor het 200e jaar op een rij gepresenteerd. Reden voor een feestje? Helaas niet. De Onderwijsinspectie constateert dat in ons onderwijsstelsel talenten van leerlingen en studenten onbenut blijven.
Te veel geld op de plank
Wat moet er nu echt verbeteren? Geld dat beschikbaar is voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben moet natuurlijk gewoon bij de leerlingen terecht komen. Niet al het geld gaat nu naar het passend onderwijs, terwijl het wel daarvoor bedoeld is. Eind vorig jaar bleek dat de samenwerkingsverbanden van scholen gemiddeld 9 procent van het budget voor het primair onderwijs overhielden. Voor het voortgezet onderwijs was dit 10 procent. Eén samenwerkingsverband had zelfs 39 procent van de ondersteuningsmiddelen niet ingezet. Alleen als dit geld goed wordt ingezet, komt passend onderwijs binnen bereik en kunnen kinderen met een beperking of chronische aandoening meedoen en hun talenten ontwikkelen.
Oplossingen forceren
Vaak is het nodig dat iemand een oplossing kan forceren als een kind niet op een school wordt geplaatst. Hiervoor is ‘doorzettingsmacht’ nodig. Uit deze ‘Staat van het Onderwijs’ blijkt nu dat iets minder dan de helft van de samenwerkingsverbanden van scholen die doorzettingsmacht niet op orde heeft. Dit moet alsnog snel en goed geregeld worden om te voorkomen dat kinderen niet het onderwijs krijgen dat ze nodig hebben. Daarnaast moet de Onderwijsinspectie er ook strakker op toezien dat er goede oplossingen komen.
Meer informatie
‘De Staat van het Onderwijs’
Bron: Ieder(in)