Het coronavirus SARS-CoV-2 wordt verspreid door druppeltjes die vrijkomen bij bijvoorbeeld praten, hoesten of zingen
Bij mensen die een milde infectie met het coronavirus hebben gehad, bevinden zich daarna antistoffen in het neusvocht. Deze antistoffen zijn tot wel negen maanden na de infectie aanwezig in de slijmvliezen van de neus. Dit tonen onderzoekers van het Radboudumc aan in een publicatie in Nature Communications.
De neus als toegangspoort voor infectie
Het coronavirus SARS-CoV-2 wordt verspreid door druppeltjes die vrijkomen bij bijvoorbeeld praten, hoesten of zingen. Iemand kan besmet raken met het virus als deze druppeltjes ingeademd worden door de mond en vooral de neus. De neus is dus de toegangspoort voor het coronavirus: via de slijmvliezen dringt het virus het lichaam binnen. Bij het eerste contact met het virus of vaccinatie maakt het lichaam antistoffen aan, waardoor het virus een eventuele volgende keer sneller herkend en verwijderd kan worden.
Maar hoe lang duurt het eigenlijk voordat deze antistoffen zijn aangemaakt? En hoe lang blijven ze aanwezig in de luchtwegen? Twee vragen die de onderzoekers, onder leiding van immunologen Dimitri Diavatopoulos en Marien de Jonge, zich stelden. Ook wilden ze weten of de hoeveelheid antistoffen in de neus bepalend was voor de hoeveelheid virus die aangetroffen werd en de mate van COVID-19-gerelateerde klachten.
Besmettingen binnen gezinnen
De studie, opgezet door het Radboudumc, begon tijdens de eerste coronagolf in april 2020. Er deden vijftig zorgmedewerkers en hun gezinnen aan mee. Deze zorgmedewerkers waren allemaal positief getest op corona. Van de 137 huisgenoten van die zorgmedewerkers, bleken er tachtig besmet te zijn geraakt. Hoe oud de huisgenoten waren, had geen invloed op de kans op besmetting: 57% van de 0 tot 18-jarigen, 58% van de 18 tot 49-jarigen en 61% van de 50+ jarige huisgenoten bleken geïnfecteerd met SARS-CoV-2. Van deze groepen is niemand in het ziekenhuis opgenomen, maar oudere personen bleken wel meer klachten te hebben dan jongere personen. Patiënten die meer antistoffen in de neus hadden aangemaakt lieten een snellere afname zien van griepachtige klachten zoals koorts, rillingen, spierpijn en vermoeidheid, maar niet van luchtwegklachten zoals hoesten en keelpijn. Uit het onderzoek bleek verder dat deelnemers met meer antistoffen in de neus over het algemeen minder virus in de neus hadden.
Hoe snel neemt de immuniteit af?
Bij alle deelnemers die uiteindelijk besmet bleken met SARS-CoV-2 zagen de onderzoekers een toename in antistoffen in het neusvocht in de eerste maand na besmetting. De hoeveelheid antistoffen in de neus nam daarna langzaam af, maar was bij alle deelnemers nog steeds aanwezig na negen maanden. Dimitri Diavatopoulos: “Door de hoeveelheid antistoffen in de neus te meten, of dat nu na infectie of na vaccinatie is, kunnen we de afweer tegen het virus goed in de gaten houden. Omdat neusvocht heel eenvoudig af te nemen is kunnen we ook antistoffen meten bij bijvoorbeeld jonge kinderen. Dat is voor veel mensen fijner dan bloed afnemen.”
Dit onderzoek laat zien dat antistoffen op het neusslijmvlies ook een belangrijke rol spelen bij het verwijderen van virus en bij het verminderen van klachten na infectie. Diavatopoulos: “En dat geldt waarschijnlijk niet alleen voor COVID-19, maar ook voor andere luchtweginfecties. Deze studie kan daarbij als blauwdruk dienen.”