Blaaskanker is met 6500 nieuwe gevallen per jaar één van de meest voorkomende kankersoorten
De blaasspoeling met anti-kankermedicijnen, die patiënten met beginnende blaaskanker krijgen, laat ruimte voor verbetering. Dat schrijft Hans van Valenberg in zijn proefschrift. Tijdens zijn promotietraject onderzocht hij methoden om de blaasspoeling bij niet-spierinvasieve blaaskanker te verbeteren.
Blaaskanker is met 6500 nieuwe gevallen per jaar één van de meest voorkomende kankersoorten. Bij verdenking op deze soort kanker kijkt de arts naar kwaadaardige cellen in de urine, en wordt een scopie van de blaas gedaan. Als er daadwerkelijk sprake is van blaaskanker, wordt een deel van de tumor verwijderd om te bepalen hoe ver de tumor in de blaaswand is doorgegroeid. Aan de hand daarvan bepaalt de behandelaar het beleid: als sprake is van doorgroei in de spierlaag, moet de hele blaas worden weggehaald. Maar is de tumor niet doorgegroeid, dan volstaat weghalen van de tumor en nabehandeling met blaasspoelingen met medicijnen.
Die behandeling bij niet-spierinvasieve blaaskanker laat ruimte voor verbetering. “Ondanks aanvullende behandelingen met blaasspoelingen is bij meer dan de helft van de patiënten sprake van terugkerende ziekte”, zegt Hans van Valenberg. Hij deed tijdens zijn promotietraject onderzoek naar de effectiviteit van mogelijk nieuwe behandelopties. “Bij tot wel een vijfde van de patiënten groeit de tumor alsnog door, ondanks de blaasspoelingen. De blaas moet dan alsnog worden verwijderd.” Dat is een ingrijpende operatie met veel consequenties voor de patiënt.
Langere blootstelling
Van Valenberg onderzocht daarom nieuwe manieren om de blootstelling van tumorweefsel aan medicijnen te verlengen. Eén van die manieren is een temperatuurgevoelige gel, met daarin het medicijn. “Een blaasspoeling is normaal op basis van water met daarin opgelost een medicijn”, legt Van Valenberg uit. “Dat wordt in de blaas van de patiënt gespoten, die het zo lang mogelijk moet inhouden. Maar dat geeft een blootstelling van hoogstens een paar uur.” Een langere blootstelling geeft een groter effect, dus onderzocht hij een gel die vloeibaar is bij kamertemperatuur, maar in het lichaam stolt. “Pas na drie tot vier uur wordt de gel weer vloeibaar en kan de patiënt hem uitplassen.” Helaas was dat effect niet meetbaar bij dierproeven, zegt Van Valenberg. “De standaardbehandeling werkte even goed. Mogelijk komt dat door een doseerfout.”
Een andere manier voor langere blootstelling die Van Valenberg onderzocht, is een soort spiraaltje met daarin het medicijn. Die manier bleek veilig te zijn. “Het spiraaltje breng je in de blaas in, waar het een week blijft zitten. Daarna kun je het vervangen door een nieuw spiraaltje.” Deze manier was veilig bij patiënten met blaaskanker, afgezien van milde klachten, zoals aandrang en pijn bij plassen. Het effect van de behandeling was meetbaar, al benadrukt Van Valenberg dat zijn studie zich vooral richt op veiligheid. “Maar de voorlopige resultaten geven voldoende reden om meer onderzoek te doen naar deze methode.”
Warmtebehandeling
En de blaasspoeling zoals die nu wordt gebruikt, is daar nog meer aan te sleutelen? Zeker, zegt Van Valenberg. “Het is mogelijk om de blaaswand te verhitten, zodat de medicijnen er beter in doordringen. Dat wordt al gedaan, met magnetrongolven of een verwarmde spoelingsvloeistof. Maar er is nog nooit goed bewezen óf er verschil is tussen deze twee technieken, en hoe dat werkt.” Van Valenberg onderzocht daarom allebei deze methoden met dierproeven. Daaruit bleek dat beide technieken ongeveer even goed zijn in het verwarmen van de blaaswand. Met een klein verschil: de magnetrongolven bereikten de spierlaag rond de blaas iets beter dan de hitte afkomstig uit de ingespoten vloeistof. In mensen met blaaskanker gaf de warmtebehandeling een duidelijk verhoogde opname van medicijn in de tumor.
Een toekomstige behandeling voor niet-spierinvasieve blaaskanker bestaat volgens Van Valenberg niet uit één, maar meerdere technieken. “De kracht zit hem in de combinatie: zowel het verlengen van de blootstelling als zorgen voor een meer doordringend vermogen van de therapie. Het liefst vul je dat aan met een gelokaliseerde therapie, zodat niet het hele lichaam hoeft te lijden aan de bijwerkingen van het medicijn dat je geeft.” Een voorbeeld hiervan is het toedienen van temperatuurgevoelig en ingekapseld medicijn via het infuus. Dit komt dan lokaal vrij in de verwarmde blaas. Toch is Van Valenberg duidelijk: de behandelingen die hij heeft onderzocht, moeten zich bij patiënten nog wel bewijzen. “Dat duurt nog zeker tien jaar, mits we niet voorbij worden gestreefd door andere behandelmanieren. Voor dit soort onderzoek is een lange adem nodig.”